Achtste editie Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

Achtste editie Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

Tijdens de 8e editie van de Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen werd in meerdere lezingen de restauratie van de Utrechtse Domtoren vanuit verschillende invalshoeken besproken. Het immense restauratieproject viel dan ook perfect binnen het centrale thema van de tweejaarlijkse hoogmis voor natuursteenrestauratiekenners en -liefhebbers, ‘Complexe binnenstedelijke projecten’. In deze uitgave een bloemlezing van een aantal lezingen die in Het Trippenhuis in Amsterdam over dat thema gingen. In latere edities meer aandacht voor de andere lezingen.

Achtste editie Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

De ruim honderddertig aanwezigen werden in de Tinbergenzaal van het Tripppenhuis welkom geheten door Jan van ’t Hof, voorzitter comité 8e Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen. Het vormde de opmaat van een lange, boeiende en inhoudelijke kennisdag vol lezingen over uiteenlopende onderwerpen. De rode draad vormde het thema ‘Complexe binnenstedelijke projecten’, in Nederland en België. Grote en bekende restauratieprojecten werden besproken, zoals de Belforttoren in Antwerpen, het Koninklijk Paleis op de Dam, het Justitiepaleis van Brussel en uiteraard momenteel het grootste restauratieproject in Nederland, de Domtoren in Utrecht. Over het laatste project werden onder andere lezingen gehouden over de verschillende soorten natuursteen in de lange geschiedenis van de toren, de verschillende bewerkingen ervan in de loop der jaren en het bouwproces op de bouwplaats.

Achtste editie Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

Ouderlingen en nieuwelingen

Timo Nijland van TNO gaf tijdens zijn lezing een inkijkje in de natuursteensoorten die bij de bouw en de restauraties van de Domtoren in Utrecht zijn toegepast. Hij maakte een onderverdeling tussen de ouderlingen – de oorspronkelijke steensoorten – en de nieuwelingen, de natuursteensoorten die tijdens de huidige restauratie als vervangsteen zijn toegepast. De Domtoren is gebouwd in de periode 1321 tot en met 1382, opgedeeld in drie fasen: 1321-1328 tot en met de Michaëlskapel, 1345-1356 tot boven de klokkenstoel en 1356-1382 lantaarn en spits. Er zijn voorafgaand aan de huidige restauratie (2020-2024) drie restauraties uitgevoerd: 1823-1866, 1899-1931 en 1973-1975. Nijland noemde de oorspronkelijk toegepaste natuursteensoorten ouderlingen. Van deze soorten is in de onderste geledingen van de toren niet veel meer aanwezig. De oudste Domrekening – met daarop de ingekochte natuursteensoorten – dateert van 1395, dus na de bouw van de toren. Daarom moest een andere methode worden gezocht om die oorspronkelijke steensoorten te achterhalen. Hij maakte direct een voorbehoud, want het aloude adagium ‘elke groeve zijn eigen steen’ gaat niet altijd op. Hij doelde hier op het feit dat er ook steensoorten worden vermeld die eigenlijk groevenamen zijn of varianten daarop. Als voorbeeld noemde hij Mezangère, Moulin-à-Vent, Munot en Lavaux. Deze steensoorten zijn allemaal afkomstig uit de groeves in Lérouville. En hij wees op de vermelding ‘Valkenburger Steen’ op rekeningen, waarmee waarschijnlijk mergel of Maastrichter Steen werd bedoeld.

Achtste editie Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

Romaanse Dom als groeve

Naast de Utrechtse Domkerk en -toren lag voor de bouw ervan de Dom van Adelbold. Een gevonden restant van de spiltrap van de Romaanse dom laat grote blokken Römer tuf zien. Ook is een rode zandsteen gevonden. Deze vondsten wijzen uit, zo vertelde Nijland, dat de Dom van Adelbold als een natuursteengroeve heeft gefungeerd voor de Domkerk- en toren.

Achtste editie Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

Van de oorspronkelijke steensoorten is de Doornikse steen nog veelvuldig aanwezig. Dit had volgens Nijland een logische verklaring, want in diezelfde periode was deze steen elders in Utrecht ook op veel plekken toegepast. Dit gold ook voor de aanwezigheid van basaltlava en Drachenfels trachiet. Deze laatste steensoort werd via dezelfde transportroute als de Römer tuf naar Utrecht gebracht. Ook bleek Weibener tufsteen toegepast.

Nijland onderscheidde ook de categorie ‘oudere nieuwelingen’. Hiermee doelde hij op de nieuwe steensoorten die bij de restauraties van 1823-1866 en 1899-1931 zijn toegepast. Voorbeelden hiervan zijn Portlandsteen, Obernkirchner zandsteen en kalksteen van Crazannes. Doordat in de negentiende eeuw het spoorwegnet flink werd uitgebreid, kwamen nieuwe natuursteensoorten binnen bereik, zoals allerlei witte kalksteensoorten en Duitse zandsteensoorten. Zo werd tijdens de restauratie van het bovenste deel van de traptoren en de lantaarn in de periode 1899-1931 veel Udelfanger, Borner en Bollendorfer zandsteen toegepast, later ook de Franse klasteensoorten Saint-Joire en Reffroy. Deze steensoort was echter tijdens en na de Eerste Wereldoorlog niet meer beschikbaar. Vandaar dat werd uitgeweken naar Tannois, dat uit hetzelfde pakket werd ontgonnen, zo vertelde Nijland. Weer later viel de keuze op Lérouville als alternatief voor de Reffroy-steen. Met name Euville, Lérouville en Brauvilliers zijn in aanzienlijke hoeveelheden gebruikt.

Opmerkelijk

Vanaf 1922 is de Drachenfels trachiet vervangen door de variant Weidenhahn, een trachiet afkomstig uit het vulkanische gebied in het Westerwald. Opmerkelijk is in deze periode dat er Devoon kalksteen en wit Beiers graniet is toegepast, bijvoorbeeld voor nieuwe traptreden in de spiltrap van de lantaarn. De restauratiecommissie had namelijk een Zwitserse graniet op het oog, die per m³ zo’n zes gulden goedkoper was dan bijvoorbeeld Belgische blauwe hardsteen. De Zwitserse groeve kon echter een tijdige levering niet garanderen, waardoor voor de fors duurdere (113 gulden ten opzichte van 80 gulden) Beiers graniet werd gekozen.

Even opvallend was, zeker vanuit hedendaags standpunt stelde Nijland, dat de ‘Commissie tot Herstel van de Domtoren’ geen onderscheid maakte tussen de blauw-grijze steen uit het Carboon en uit het Devoon-tijdperk. Ze werden beide beschouwd als Namense steen. Interessant noemt Nijland de herintroductie van Nivelsteiner zandsteen in Utrecht. Deze steen was sinds de elfde eeuw niet meer toegepast in de Domstad. Deze zandsteen werd overigens ook gebruikt voor het nieuwe magnetisch laboratorium van het KNMI in De Bilt. Dit moest verhuizen, omdat tramlijn 4 die onder de Domtoren door reed, de oorspronkelijke locatie van het laboratorium, de metingen te veel verstoorde, vertelde Nijland als anekdote.

Nieuwelingen

Vanwege financiële redenen werd tijdens de restauratie van 1973-1975 zo min mogelijk natuursteenwerk uitgevoerd. Daarom is tijdens de huidige restauratieperiode 2020-2024 veel natuursteen vervangen. Zo is Portlandsteen gebruikt als vervanger van Euville en andere kalksteensoorten, vertelde Nijland. Ook is veel tufsteen vervangen en zijn vijf nieuwe steensoorten geïntroduceerd: Poolse Rakowicze zandsteen ter vervanging van de door zouten aangetaste Obernkirchner zandsteen, Franse Saint-Pierre Aigle ter vervanging van Ledesteen en Croix-Huyart kalksteen en de Italiaanse steensoorten Montemerlo trachiet – die tijdens de restauratie van de Keulse Dom als vervanger van de Drachenfels trachier was gebruikt – en Peperino Grigio, die door Nijland in eerste instantie als Pinot Grigio werd benoemd, wellicht als voorbode van de borrel later die middag.

Veranderingen

Natuursteenspecialist Hendrik-Jan Tolboom van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) ging in zijn lezing in op de veranderingen in de uitvoering van het steen- en beeldhouwwerk bij restauraties. Tijdens de restauratie van de Domtoren in de negentiende eeuw werd dit werk uitgevoerd alsof het nieuwbouw betrof. Beeldhouwwerk met vervangende steen werd uitgevoerd door zogenoemde ornamentwerkers. Deze voerden het werk naar een – meestal gipsen – model maatzuiver uit in steen. De voor de restauratie bedoelde ornamenten kregen een strak repeterend karakter, zonder persoonlijke touch van de maker. Aan het begin van de twintigste eeuw werd het steenhouwwerk vlak en strak afgewerkt met behulp van brede ceselen, bouchardehamers, grendels en zagen. Dit was niet in overeenstemming met de originele bewerkingen van de steen, omdat steenhouwers in de veertiende eeuw alleen maar de beschikking hadden over puntbeitels en smalle vlakke beitels, zo vertelde Tolboom.

In die tijd kwam er kritiek op deze manier van werken. Het stak namelijk te zeer af tegen het historische bouwwerk waarvoor het was gemaakt, zo vertelde Tolboom. De ommekeer kwam in 1918, toen onder leiding van Arend Odé de uitvoeringspraktijk in Nederland werd gewijzigd. Odé vond dat een mal een uitgangspunt voor de maatvoering van een werk kon zijn, maar dat het spel van licht en donker de uiteindelijke vorm van het werkstuk moest bepalen. Hij kwalificeerde het strakke werk dat de restauraties voor 1918 kenmerkte als ‘een doodgemarteld stuk materiaal’. De visie van Odé werd overgedragen aan zijn leerlingen, waarvan Nicolaas van der Schaft eind jaren twintig van de vorige eeuw als beeldhouwer betrokken was bij de restauratie van de Domtoren. Voor zijn tijd werd een visgraatslag gebruikt als afwerking van het steenhouwwerk. Nadat hij erbij betrokken was, werd gekozen voor een grove scharreerslag.

Tijdens de huidige restauratie die in 2020 is begonnen, is gezocht naar een combinatie van handwerk en machines bij de reconstructie van het beeldhouwwerk. Er is geen gebruik gemaakt van een freesmachine om het beeldhouwwerk vorm te geven. De beeldhouwers hebben opnieuw de manier van scharreren toegepast die Van der Schaf voor stond. Het verschil is dat deze afwerking vaak is gelegd op een vlak dat eerst is gezaagd of glad geschuurd. Voor de bewerking van de vrij grove Portlandsteen hebben ze geen gebruik gemaakt van smalle ronde en vlakke beitels, maar van tandijzers en luchthamers. Er zijn uiteraard verschillen te zien met het oude werk, maar deze zijn niet zo groot dat dat het aanzicht van een historisch gebouw geweld wordt aangedaan.

Lean

Binnen het centrale thema ‘Complexe binnenstedelijke projecten’ kan een onderwerp als de bouwproces van bijvoorbeeld de restauratie van de Domtoren niet ontbreken. Arjen Witjes, natuursteenspecialist en projectleider bij Nico de Bont, gaf een lezing over de aanpak van een dergelijk mega-restauratieproject. Hij vertelde hoe de ervaring van de restauratie van de Eusebiustoren in Arnhem goed gebruikt werd tijdens het project in Utrecht. De restauratie van de toren in Arnhem bleek budgettair onhaalbaar. De opdrachtgever stelde voor een andere manier van samenwerken in de keten te onderzoeken, onder andere om het proces efficiënter te maken. Dit onderzoek leidde tot het werken volgens de Lean-methode, een verregaande integrale samenwerking tussen ketenpartners, die oorspronkelijk is geïntroduceerd door autofabrikant Toyota, legde Witjes uit. Bij de restauratie van de Domtoren is het Lean-werken verder uitgewerkt. De architect schreef een aanbesteding uit. Er werd gezocht naar partners, in plaats van een restauratieaannemer en een steenhouwer, zoals voordien gebruikelijk was. De architect had een restauratievisie uitgewerkt en die voor een reactie aan de markt voorgelegd. Hieruit bleek volgens Witjes dat er Lean gewerkt werd; de architect wil leren van de markt, gebruikmaken van elkaars kennis en het samen doen. Het gebruikmaken van elkaars kennis bleek tijdens de inventarisatie van de schade aan de stenen. De eerste inspectie vond plaats door de architect, vervolgens werden alle blokken beoordeeld door specialisten van de restauratieaannemer, die de blokken nummerde en opnam in het Blok Registratie Systeem in BIM en ten slotte beoordeelde een bouwhistoricus samen met het hele bouwteam voor de derde keer. Hierna werd besloten welke actie nodig was, vervangen, herstellen of inboeten. Voordat de uitvoering begon werden de stenen nog een laatste keer door een bouwplaatsmedewerker beroordeeld.

Fasering

Het omvangrijke project werd vervolgens opgeknipt in kleine repeterende fases, vervolgde Witjes zijn lezing. Bij de restauratie van de Domtoren werd per gevel gewerkt, omdat de gevels nagenoeg gelijk waren in uitvoering. Begonnen werd met de westelijke gevel, omdat deze het meest te lijden had gehad van weersinvloeden. Uit een voorgaande fase kon op zo’n manier lering worden getrokken en verbeteringen aangebracht. Kleine bouwfouten zijn namelijk gemakkelijker te corrigeren dan grote, stelde Witjes. Door deze werkwijze worden volgens hem de faalkosten tot een minimum beperkt. Bijkomend voordeel is dat hierdoor voorraden beperkt zijn, hetgeen verspilling voorkomt. Deze werkwijze leidde er volgens Witjes toe dat de uitvoering bij gevel vier wel twee keer beter en sneller ging als bij de start van de werkzaamheden.

Excursies Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen

Vast onderdeel van de Vlaams-Nederlandse Natuursteendagen zijn de excursies die in of vlakbij de stad worden georganiseerd waar het evenement plaatsvindt. Deze keer vonden de meeste excursies in Amsterdam plaats. Zo ging een groep onder leiding van John van den Heuvel naar het Nationaal Monument op de Dam waar eind vorig jaar groot onderhoud aan heeft plaatsgevonden. Spreker Hendrik-Jan Tolboom was de gids tijdens een wandeling door de Amsterdamse binnenstad. Hij liet de deelnemers voorbeelden zien van de verschillende af- werkingen van natuursteen. Wim Dubelaar ging met een groep natuursteensoorten herkennen in de Plantagebuurt, waar natuursteen veelal is gebruikt als versiering in ornamenten en in detaillering van de gevels van woningen. De wandeling liet de schakering zien van diverse typen natuursteen die zijn gebruikt aan sculpturen in parken en bruggen. Winkelpuien in het centrum van Amsterdam werden bekeken onder de deskundige leiding van Wido Quist en Rutger Morelissen gaf tijdens een wandeling door Amsterdam Zuid uitleg over de ‘gesamtkunstwerken’ van de Amsterdamse School. Natuursteen en kerken vormen een logische combinatie. Vandaar dat een bezoek aan de kerk niet kon ontbreken in het excursieprogramma. Het werden er twee in Amsterdam, de Sint-Nicolaas Basiliek en de Oude Kerk. In de basiliek werden de veelheid aan soms exotische natuursteensoorten beschreven door Jan van ‘t Hof. Ben Massop leidde een groep tijdens de excursie naar de Oude Kerk, die van buiten en van binnen werd bezocht. Timo Nijland gidste een groep tijdens de enige excursie die buiten de hoofdstaf plaatvond. Hij be-zocht met zijn groep de Sint Bavo Basiliek en de Grote Sint-Bavokerk in Haarlem.